Grotten zijn op natuurlijke wijze ontstane, onderaardse ruimten die wat afmetingen betreft, voor de mens toegankelijk zijn.
Naast de natuurlijke ruimtes zijn er ook kunstmatig gevormde ruimtes, zoals groeven en mijnen.
Een moeilijk woord voor het ontstaan van grotten : speleogenese. Elke grot ontstaat op een unieke manier.
Het verschil in ontstaansvorm wordt ingedeeld in 2 groepen : primaire en secundaire grotten.
PRIMAIRE grotten zijn grotten die gevormd worden gelijktijdig met het gesteente waarin ze voorkomen.
Voorbeelden van PRIMAIRE GROTTEN zijn
LAVAGROTTEN : ontstaan door afgekoelde lava aan de oppervlakte, daaronder stroomt de lava weg, of grote gasbellen worden ingesloten in de lava.
IJSGROTTEN : gevormd in gletschers door smeltwater dat langs het ijs schuurt.
TUFGROTTEN : ontstaan door kalkhoudend water dat laagjes kalk achterlaat op organisch materiaal (zoals mos, gros, blaadjes). Deze grotten zijn meestal klein van omvang.
LAVAGROTTEN : ontstaan door afgekoelde lava aan de oppervlakte, daaronder stroomt de lava weg, of grote gasbellen worden ingesloten in de lava.
Voorbeelden van SECUNDAIRE GROTTEN zijn :KARSTGROTTEN
onstaan doordat kalkhoudend gesteente opgelost wordt in water. Hoe meer water, hoe meer het gesteente wordt opgelost. Daardoor wordt de ruimte steeds groter zodat galerijen, zalen en putten ontstaan. Deze gangen worden heden nog doorlopen met water. Daardoor ontstaat erosie waarbij de wanden van het gesteente afgeschuurd worden. Het meerendeel van de grotten zijn karstgrotten.
TEKTONISCHE GROTTEN : door het verschuiven van verschillende aardkorsten ontstaan breuken en spleten. Verschillende lagen kunnen boven of onder elkaar liggen.
WINDGROTTEN ontstaan door erosie van de wind op gesteente. Kleine zanddeeltjes veroorzaken een schurende werking. Komen vooral voor in woestijngebieden.